Hoewel de taakverdeling tussen de beide toezichthouders AFM en DNB niet altijd duidelijk is, is aan te nemen dat de AFM vooral toeziet op het naleven van wetten en regels waaraan financiële instellingen zich hebben te houden, terwijl DNB belast is met het Financieel Toezichtkader (FTK) en daarbij nadere eisen kan stellen aan instellingen als pensioenfondsen. Wij menen dat het DNB in die taak ernstig tekortschiet en zullen dat hieronder nader preciseren. Het gaat om de volgende zaken:
Bezwaren tegen toezichthouder DNB
1. Biedt onvoldoende inzicht in wat zij doet
2. Beschermt instellingen als pensioenfondsen
3. Herstelplannen benadelen gepensioneerden en slapers onevenredig
4. Houdt zich niet aan de wet
Ad 1. Transparantie ver te zoeken
a. Een delegatie van de Nederlandse Bond voor Pensioenbelangen (NBP) die in 2007 drie gesprekken had met DNB/PVK kreeg, als antwoord op de klachten over het pensioenfonds van een aantal leden van de bond, te horen dat men er “iets” mee ging doen maar … men mocht niet vertellen wat men er mee zou gaan doen”. Ook werd niet gezegd of en wanneer de delegatie er nog iets over zou horen.
b. De website is onvoldoende transparant wat betreft de mogelijkheden om bij DNB klachten in te dienen over een pensioenfonds of andere pensioeninstelling
c. Er is weinig tot niets bekend over het sanctiebeleid en de sanctiemogelijkheden van DNB
Ad 2. Financiële instellingen worden beschermd
a. Terecht is DNB terughoudend met het aan de schandpaal nagelen van financiële instellingen. Men kan daarmee echter te ver gaan en zo een van de belangrijkste taken – bescherming van het publiek – vergeten. Wij hoeven slechts te wijzen op affaires als Van der Hoop, Texeira de Mattos en andere deconfitures om duidelijk te maken hoezeer het dan fout kan gaan.
b. Hoewel sommige pensioenfondsen, qua dekkingsgraad bijvoorbeeld, zo slecht presteren dat DNB een herstelplan eist, is niet bekend of en in welke mate een dergelijk herstelplan wordt gerealiseerd. Het blijkt dat een aantal pensioenfondsen nog steeds een te lage dekkingsgraad heeft, terwijl de vermeende beurscrisis van 2001-2002, die van de slechte prestaties de schuld kreeg, al zes jaar achter ons ligt.
c. Bij pensioenfondsen met blijvende problemen wordt, voorzover ons bekend, niet ingegrepen. Integendeel de directies mogen aanblijven en ook de samenstelling van de fondsbesturen verandert niet of nauwelijks. Ook directiesalarissen boven de Balkenende-norm worden getolereerd.
Ad 3. Herstelplannen benadelen slapers en gepensioneerden
a. Herstelplannen gaan terecht uit van de lange termijn en in dat opzicht is de termijn van 15 jaar voor een herstelplan correct. Daarbij vergeet men echter dat veel belanghebbenden bij pensioenfondsen, met name de gepensioneerden, een kortere tijdshorizon hebben dan 15 jaar. Van de 65-jarigen haalt bijna de helft de 80-jarige leeftijd niet. Als, gebaseerd op het herstelplan, volledige indexatie niet wordt toegestaan, betekent het uniform aanhouden van die termijn dat veel gepensioneerden ernstige financiële schade oplopen, vooral ook omdat niet-indexatie cumulerend werkt.
b. Aan inhaalindexatie wordt door pensioenfondsen meestal een beperkte invulling gegeven. Als er in 2003 geen inflatiecorrectie werd gegeven van (zeg) 2% en in 2004 en 2005 ook niet, dan betekent dat een achterstand van 2+4+6 = 12% van de jaarlijkse pensioenuitkering. Als dan in 2006 weer volledig geïndexeerd wordt, blijft nabetaling van die 12% uit. Zou men dat wel doen, aldus de redenering van de meeste pensioenfondsen, dan zou de indexatie niet langer “voorwaardelijk” zijn maar “onvoorwaardelijk” worden en dan zou DNB ingrijpen. Een dergelijke motivering gaf dhr. Sluimers, toenmalig voorzitter van de bestuursraad ABP op het Rendez Vous van ABP en NBP in november 2007. Ook bij andere pensioenfondsen krijgt men een dergelijke “verklaring” te horen.
c. Hoewel het heffen van kostendekkende premies bij lage dekkingsgraden is voorgeschreven, blijkt in de praktijk dat na enkele jaren een hogere premie te hebben geheven ook pensioenfondsen met een lopend dekkingsplan snel overgaan tot verlaging van de premiepercentages. Werkgevers en werknemers (vakbonden) profiteren van lage pensioenpremies; die vergroten de loonruimte en kosten in eerste instantie niets. Op langere termijn kosten ze de werknemers veel geld en keert het korte termijndenken van de vakbonden zich tegen hen. Voor gepensioneerden, die in het verleden toch al veel hogere premies betaalden, kunnen niet kostendekkende pensioenpremies een ramp zijn. Het pensioenvermogen wordt kunstmatig te laag gehouden en elk jaar wordt over de gederfde premie ook nog eens het beleggingsrendement misgelopen. Wij vinden dat bij dekkingsgraden onder de 140 geen premievermindering mag plaatsvinden, zelfs niet als er al volledig wordt geïndexeerd. Het is namelijk voor alle partijen van het grootste belang dat het pensioenfonds behoorlijke buffers opbouwt. Het jongste verleden heeft geleerd dat zelfs dekkingsgraden boven de 140 onvoldoende kunnen zijn.
d. Tot voor kort werd alom een rekenrente van 4% gehanteerd. Pensioenverplichtingen werden daarop gebaseerd en zo werden grote schommelingen in de pensioenverplichtingen vermeden. DNB gaat nu uit van een “marktgerichte” rekenrente. Alleen al op basis van de externe rentestand, zijn daardoor grote schommelingen in de pensioenverplichtingen mogelijk. Op zichzelf redelijke rentepercentages tussen 3,2% en 4,85% leiden daardoor tot grote verschillen in zowel berekende pensioenverplichtingen als in dekkingsgraden. De nu gehanteerde 4,85% leidt tot overschatting van de dekkingsgraad en daarmee dus ook van de buffers. Daardoor gaat men veel te snel over tot het heffen van lagere pensioenpremies. Bovendien wordt vergelijking met andere pensioenfondsen en ook vergelijking in de tijd door een steeds wisselende rekenrente bemoeilijkt.
Voor inkomsten Box 3 rekent de fiscus al jaren met een fictief vermogensrendement van 4%, ondanks de vaak terechte bezwaren tegen deze fictie. Het is zeer goed verdedigbaar ook voor pensioenverplichtingen een vaste (fictieve) rekenrente van 3 à 4 procent te hanteren.
e. Wettelijk gezien is risicovol beleggen niet geoorloofd voor dat deel van het pensioenvermogen dat voor gepensioneerden is bestemd. Anderzijds mag men ook niet risicovrij beleggen voor die delen van het pensioenvermogen die op jeugdige werknemers betrekking hebben. Wij denken dat vooral hierop moet worden gelet bij het goedkeuren van herstelplannen door DNB. Wij denken dat DNB voor de verschillende cohorten ook verschillende eisen moet stellen.
f. Een verdere consequentie van het cohortenprincipe is dat wederopbouw van de buffers als eerste bij de oudste cohorten moet plaatsvinden. Dat impliceert dat jongere cohorten door hogere pensioenpremies te betalen extra bijdragen aan de pensioenen van ouderen. Dit verschijnsel heet solidariteit van jong naar oud.
In het recente verleden hebben jongeren veelal (te) lage premies betaald. Dat kon omdat het rendement op de vooral door ouderen opgebouwde pensioenvermogens meer dan 8% bedroeg terwijl slechts ca. 6% nodig waren voor het volledig indexeren van alle pensioenverplichtingen. Dat was dus solidariteit van oud naar jong.
Zelfs de vakbonden, die het begrip “SOLIDARITEIT” altijd met hoofdletters plegen te schrijven, kunnen niet tegen zijn – tenzij zij hun principes willen verloochenen.
Solidariteit is geen eenrichtingsverkeer. Het is ook niet onredelijk ingegane pensioenen te blijven indiceren of eerder volledige herindexatie toe te passen. Bij het oudste cohort is de herstelperiode heel kort, voor sommigen zelfs nihil. Voor de 60-jarigen is de herstelperiode (tot aan de normale pensioenleeftijd) al vijf jaar en voor jongeren zijn de termijnen evenredig langer.
Ad 4. DNB overtreedt de wet
In de vroegere Pensioen en Spaarwet (artikel 5 lid 4) en ook in de huidige Pensioenwet (artikel 94 lid 2) staat: De personen die het beleid van een pensioenfonds bepalen of mede bepalen richten zich bij de vervulling van hun taak naar de belangen van de bij het betrokken pensioenfonds betrokken deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, de pensioengerechtigden en de werkgever dan wel werkgevers en zorgen ervoor dat dezen zich door hen op evenwichtige wijze vertegenwoordigd kunnen voelen.
Er staat in deze tekst heel duidelijk mede bepalen en dat impliceert dat zodra DNB een herstelplan goedkeurt DNB mede het beleid van het pensioenfonds bepaalt. DNB is dus niet alleen moreel maar ook wettelijk verplicht rekening te houden met de belangen van pensioengerechtigden en gewezen deelnemers. Het gaat daarbij niet alleen om objectief vast te stellen zaken maar ook om subjectieve zaken. De wet stelt immers “en zorgen ervoor dat dezen zich door hen op evenwichtige wijze vertegenwoordigd kunnen voelen“. De wetgever heeft kennelijk bedoeld dat elke schijn van partijdigheid moet worden vermeden.
Conclusie: Als een pensioenfonds kiest voor vermindering of stoppen van de indexatie en daarbij niet de premies verhoogt tot minimaal een kostendekkend niveau, schendt dat fonds (en ook DNB indien die het herstelplan goedkeurt) de wet. De lusten en de lasten worden dan niet evenredig verdeeld.
Slot
Wij geloven in het voorgaande duidelijk te hebben aangetoond dat DNB een van haar belangrijke taken “bescherming van het publiek – in dit geval vooral de gepensioneerden” ernstig heeft verwaarloosd.
Soest: P.Chr. de Wind (lid NBP)
Santpoort: drs. J.L. van Vliet (lid NBP)