Het veel gebruikte argument dat toepassing van deze marktrente (discontovoet) op pensioenen nodig was, omdat de pensioenen gegarandeerd zijn, is onjuist. De pensioenwet stelt heel duidelijk dat de pensioenen niet gegarandeerd zijn. De wet beschrijft zelfs de voorwaarden waaronder de pensioenen verlaagd kunnen worden. De meeste pensioenfondsen beleggen voor ongeveer de helft in zakelijke waarden met een veel hoger rendement dan de staatsleningen. Een rekenrente gebaseerd op staatsleningen heeft dus geen enkele relatie met de werkelijkheid van een pensioenfonds.
Levensverzekeringen zijn wel gegarandeerd, maar omdat die als commerciële bedrijven onder de regels uit Brussel vallen, mogen zij wel rekening houden met het hogere rendement op aandelen. Zo ontstaat de vreemde situatie dat de niet-gegarandeerde pensioenen een lagere rekenrente moeten hanteren dan de wel gegarandeerde levensverzekeringen.
Het gebruik van de variabele rekenrente van staatsleningen heeft een aantal belangrijke bezwaren:
- Als de rente daalt is er steeds meer vermogen nodig voor de toekomstige verplichtingen. Van 2008 tot 2021 is het pensioenvermogen gestegen van 650 miljard tot 1850 miljard. Omdat de pensioenfondsen moesten rekenen alsof ze in de toekomst nooit meer dan 0,5% rendement zouden halen was er zoveel vermogen nodig. Ieder procent rente daling vereiste ongeveer 15% meer vermogen.
- De rente varieert van dag tot dag. Omdat de waarde van de toekomstige pensioenverplichtingen per procent rente met ongeveer 15% varieert, gaan ook de dekkingsgraden van de pensioenfondsen wild op en neer. In een paar maanden tijd kan een pensioenfonds van ‘ruim gefinancierd’ naar ‘ernstig tekort’ en weer terug gaan.