oude jonge 1

Werknemers die werken bij een werkgever die aangesloten is bij een pensioenfonds bouwen pensioen op. De premie voor het pensioen komt uit de loonruimte van de werkgever. In de collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) wordt geregeld welk deel van de premie door de werkgever wordt betaald en welk deel op het loon van de werknemer wordt ingehouden. De totale premie is het ‘uitgestelde loon’ van de werknemer. 

Met deze premie worden pensioenaanspraken bij het pensioenfonds opgebouwd die t.z.t. worden omgezet in pensioenuitkeringen. Deze aanspraken zijn voor het pensioenfonds verplichtingen en moeten door het pensioenfonds worden afgedekt. Daarvoor berekent het pensioenfonds elk jaar de dekkingsgraad van het fonds.

De in het fonds verzamelde middelen (premie en rendement) zijn formeel geen vermogen maar middelen om pensioen uit te keren. In de Pensioenwet staat daarom uitdrukkelijk dat de gelden die het fonds beheert uitsluitend bestemd zijn om pensioen uit te keren!!

Naast het aanvullend pensioen bouwt elke inwoner in Nederland een volledige AOW-uitkering op als men, voordat uw AOW-uitkering, ingaat 50 jaar in Nederland heeft gewoond. Voor ieder jaar dat wordt gemist, wordt de AOW 2% gekort. Voor ieder jaar dat hier wordt gewoond, wordt recht op 2% van een volledige uitkering opgebouwd. Ook buitenlanders die een paar jaar legaal in Nederland hebben gewoond hebben bij pensionering recht op een Nederlandse AOW uitkering. Geruime tijd voor de pensioendatum moeten ze zich hiervoor aanmelden bij de SVB.

De Pensioen- en Spaarfondsenwet (1952) en de Pensioenwet (2007) vormen het juridische kader voor de arbeidsvoorwaarde pensioen. Deze arbeidsvoorwaarde heeft tot doel bij pensionering de dan bereikte levensstandaard te kunnen voortzetten. Als uit de berekende dekkingsgraad van een fonds blijkt dat het bereiken van dit doel niet mogelijk zal zijn, dan zal opnieuw over deze arbeidsvoorwaarde moeten worden onderhandeld.

De arbeidsvoorwaarde die door de Pensioenwet wordt gefaciliteerd heeft de ambitie om, samen met de AOW, bij pensionering een waardevaste uitkering van hun pensioen te verwezenlijken, ter hoogte van 70% eindloon of 80% middelloon met indexatie . Daarmee kan het dan bereikte levenspeil worden voortgezet. Dat vereist wel een vroegtijdige start van de pensioenopbouw. Het liefst zo snel mogelijk na het intreden bij een werkgever.

Tijdens hun werkzame leven hebben de deelnemers aan een pensioenfonds met de premie die voor hen door de werkgevers wordt betaald aanspraken opgebouwd op de door het fonds beheerde middelen. Zij zijn dus crediteur (schuldeiser) van het fonds.

Door beleggingen gaan de ingelegde premies renderen waardoor het fonds over voldoende middelen gaat beschikken om later het pensioen uit te betalen. Bij de berekening van de dekkingsgraad van het fonds worden ook de rendementen meegenomen. Bij de Pensioen- en Spaarfondsenwet werd uitgegaan van een jaarlijks rendement van 4%.

Vanaf de Pensioenwet (2007) is De Nederlandsche Bank toezichthouder op de pensioenfondsen. In geen enkel ander land in de wereld is de centrale bank toezichthouder op de pensioenen. Samen met de macht die DNB al heeft over de pensioenen via de politiek en via een beslissende stem in de benoeming van pensioenbestuurders kan DNB bepalen hoe pensioenfondsen hun dekkingsgraad moeten berekenen. In het FTK en nFTK is op last van DNB bepaalt dat de dekkingsgraad moet worden berekend o.b.v. de laagste rente uit de markt, de zgn. risicovrije rente, volgens de Ultimate Forward Rate. Deze rente was in 2007 nog 4,85%, maar is in de jaren daarna geleidelijk gedaald tot 0,19% in 2021. Deze manier van berekenen van de dekkingsgraad leidde ertoe dat de pensioenen niet meer konden worden geïndexeerd en dat zelfs sommige pensioenfondsen moesten korten. Dit terwijl de middelen in de fondsen door de rendementen op aandelen in deze periode meer dan verdubbelden, van €800 miljard naar €1800 miljard. Om de werkgevers tegemoet te komen werd bij het berekenen van de premie wel uitgegaan van veel hogere rente.

Het is daarom onbegrijpelijk dat de vakbeweging zich vanaf 2008 niet heeft verzet tegen deze wijze van berekenen van de dekkingsgraad. De vakbonden onderhandelen immers over de arbeidsvoorwaarde pensioen en zou moeten waken over uitvoering daarvan!

Als het Wetsontwerp Toekomst Pensioenen (WTP) wordt aangenomen door het parlement zullen de pensioenaanspraken die opgebouwd zijn met de Pensioenwet contant gemaakt moeten worden d.w.z. omgerekend naar opgebouwde middelen in het fonds voor uw pensioen. En deze contante waarde zal omgezet moeten worden naar het nieuwe pensioenstelsel van de WTP. Dit wordt ‘invaren’ genoemd.

Hier doen zich dus twee momenten voor waarop de waarde van uw met de Pensioenwet opgebouwde aanspraken in het geding zijn en daarmee op de vordering die u heeft opgebouwd op het pensioenfonds:

  • Bij de waardering (contant maken) van uw opgebouwde rechten en aanspraken.
  • Bij de omzetting daarvan naar het nieuwe stelsel.

In beide gevallen zijn uw opgebouwde rechten in het geding en staat formeel beroep open bij de civiele rechter.