oude jonge 1

Belgen azen op pensioengeld van Nederland (kst-28294-26)
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 28 maart 2007. Op dinsdag 27 maart zijn door het Tweede Kamerlid de heer Omtzigt (CDA) vragen gesteld naar aanleiding van het bericht "Belgen azen op pensioengeld van Nederland" in het Financiële Dagblad (d.d. 26 maart jl.). Dit bericht is gebaseerd op het artikel "Verschillen in pensioentoezicht tussen landen vragen om een integrale vergelijking" uit het Kwartaalbericht maart 2007 van De Nederlandsche Bank. De heer Omtzigt vraagt mij en de minister van Financiën een reactie te geven op dit artikel uit het Kwartaalbericht en aan te geven hoe de regering garandeert dat er een adequate dekking is van Nederlandse pensioenvermogens. Hierbij bericht ik u mede namens de minister van Financiën.

Verplaatsing van pensioenfondsen naar België (kst-28294-27)
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 4 april 2007. Hierbij zend ik u mede namens de minister van Financiën de antwoorden op de Kamervragen van de leden Omtzigt (CDA), Hamer (PvdA) en Blok (VVD) over verplaatsing van pensioenfondsen naar België (Aanhangsel der Handelingen, nr. 1182, vergaderjaar 2006–2007).

Motie van de leden Omtzigt en Hamer (kst-28294-28)
MOTIE VAN DE LEDEN OMTZIGT EN HAMER
Voorgesteld 11 april 2007. Gehoord de beraadslaging, constaterende, dat de pensioenbesparingen van 700 mld. een essentiële bijdrage leveren aan een goede oude dag, voor werkgelegenheid zorgen en voor unieke expertise in ons land; overwegende, dat andere landen in de Europese Unie en de Europese Economische Ruimte een veel minder strikt toezichtkader hebben dan Nederland en tegelijkertijd nooit zelf pensioenfondsen hebben opgebouwd; overwegende, dat Nederland via bepalingen in het nationale arbeidsrecht eisen kan stellen aan pensioentoezeggingen in Nederland die elders worden ondergebracht; verzoekt de regering vóór 15 augustus 2007 aan de Kamer een gedegen vergelijking te sturen van de toezichtregimes op pensioenfondsen in de Europese Economische Ruimte; verzoekt de regering indien de verschillen tussen landen groot zijn, in augustus 2007 voorstellen te doen die pensioentoezeggingen in Nederland beschermen en aan Nederlandse toezichteisen onderwerpen; verzoekt de regering ten slotte ervoor te zorgen dat Nederland een aantrekkelijk vestigingsklimaat heeft voor pensioenfondsen uit heel Europa, en gaat over tot de orde van de dag.

Het moet voor de pensioenfondsen aantrekkelijk zijn om in Nederland te blijven (kst-28294-29)
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG
Vastgesteld 14 mei 2007. De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de vaste commissie voor Financiën hebben op 4 april 2007 overleg gevoerd met minister Donner van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en viceministerpresident, minister Bos van Financiën over: – de verschillen in pensioentoezicht tussen landen (28 294, nr. 26). Van dit overleg brengen de commissies bijgaand samenvattend verslag uit.
Interessant in de beantwoording van de bewindslieden over het toezicht is het volgende: “De Europese richtlijn maakt het mogelijk dat pensioenfondsen grensoverschrijdend functioneren. Het toezicht op de beleggingen is aan het land waar het fonds gevestigd is. Het toezicht op de arbeidsvoorwaarden is aan het land waar de toezeggingen over de pensioenen worden gedaan.”

Het toezicht op pensioenfondsen werd tot 2004 uitgevoerd door de Pensioen- en Verzekeringskamer (PVK) die in 1923 werd opgericht. Op 30 oktober 2004 fuseerde de Pensioen- en Verzekeringskamer met de Nederlandsche Bank en kreeg DNB het toezicht op pensioenfondsen. Een unicum in de wereld omdat een centrale bank, die verantwoordelijk is voor de financiële stabiliteit in een land en daartoe toezicht houdt op banken, ook toezicht kreeg op pensioenfondsen. Bij het toezicht op banken gelden regels die vooral gericht zijn op de korte termijn liquiditeit terwijl het bij pensioenfondsen juist gaat om solvabiliteit op de langere termijn. De praktijk leert dat de DNB die korte termijn regels ook toepast op de Nederlandse pensioenfondsen die evenwel nooit een liquiditeitsprobleem hebben omdat ze jaarlijks niet meer dan een paar procent van het totale vermogen uitkeren aan pensioen. Door deze fusie is het beheer van het enorme vermogen in pensioenfondsen (2x het Bruto Nationaal Product) ondergeschikt gemaakt aan financiële stabiliteit waarmee ook het doel van uitkeren van (waardevaste) pensioenen (het uitgestelde loon van de deelnemers) daarvan afhankelijk is gemaakt. Deze onderschikking aan ‘financiële stabiliteit’ heeft geleid tot een gekunstelde berekening van de dekkingsgraad van pensioenfondsen, hetgeen indexering (aanpassing aan gestegen prijzen) van pensioenen belemmert of zelf onmogelijk maakt.
Een verklaring voor deze ongerijmde en unieke samenvoeging van toezichtfuncties kan gezocht worden in de wens van DNB (destijds onder presidentschap van Nout Wellink) om de overheveling van taken, van DNB naar de in 1998 opgerichte ECB, te compenseren met toezicht op pensioenfondsen.